Gefermenteerde melkproducten, Kwaliteit, Melk, Weide koeien en vetzuren
Laat een reactie achter

Ontkent veganisme ons cultureel zuivel-erfgoed?

Er is een stijgende trend in vegane voeding. Deze levenswijze wijst alle gebruik van dieren af en richt zich volledig op plantaardige voeding. Er is sinds enkele jaren dan ook een nieuwe markt ontstaan van drinkbare, op melk lijkende producten, die niets meer met zuivel van doen hebben. Denk aan: vegan amandelmelk, havermelk, ‘melken’ die niets met ‘melk van de koe’ te maken hebben. Veganisme gaat een stap verder dan vegetariër-zijn. Vegetariërs willen geen vlees eten (gedode dieren), maar maken meestal wel gebruik van dierlijke producten, als eieren, melk of kaas. Een soort ‘tussenprodukten’, waarbij het dier niet gedood hoeft te worden.

Een belangrijke reden, waarom mensen geen vlees willen eten, is de ethiek van de dierhouderij of beter nog, het gebrek aan ethiek. In de ogen van hen heeft de veehouderij zich ontwikkeld tot een industrie. Was vroeger het dier onderdeel van een groter geheel, een gemengd bedrijf, tegenwoordig is elk bedrijfsdeel verworden tot een hooggespecialiseerde tak van sport. Dit is gepaard gegaan met een sterke schaalvergroting (lees: aantal dieren per bedrijf en aantal dieren per man), maar ook een sterke stijging van de productie per dier. De melkgift per koe is omhooggevlogen, kippen produceren vanaf 17 weken elke dag een ei van 60-70 gram, varkens groeien bijna 1 kilogram per dag en vleeskuikens leven niet langer dan 45 dagen. Het individuele dier heeft geen waarde meer, wat zich onder meer uitdrukt, dat koeien geen namen meer hebben, maar slechts nummers zijn.

Nog erger is het gesteld in de massale kippen- en varkenshouderij. In de jaren 70 kon elke postbode op de Brabantse zandgrond een nevenbedrijfje opzetten (veelal varkens) doordat het voer aangevoerd kon worden via Rotterdam. Onderzoek naar de groei van snijmais ging er deels om, hoeveel drijfmest mais kon verdragen (in plaats van nodig had om optimaal te groeien) en hoeveel jaar achtereen continu-teelt van mais mogelijk was, voordat zij aan bodemziekten bezweek. Het grasland kreeg te maken met kunstmestgiften meer dan 400 kg stikstof/ha, daarnaast nog de dierlijke mest die op het bedrijf werd geproduceerd. In de jaren 1980 soms samen goed voor meer dan 600 kg N/ha grasland. Koeien verdwenen uit het landschap, omdat het efficiënter was, ze niet meer elke dag te laten weiden. Beter was het de dieren permanent op te stallen en te voeren op basis van een winterrantsoen bestaande uit veel krachtvoer, snijmais en wat graskuil. Studenten diergeneeskunde leerden in de jaren 1970 nog hoeveel ruwvoer een melkkoe minimaal moest krijgen om de pens gezond te houden. Landschap gebonden rassen koeien als de Blaarkop (Groningen en Veenweide) of de MRIJ-koe (rivierenlandschap) werden vervangen door de zwartbonte, hoogbenige Holsteinkoe uit de USA.

Naast deze intensivering in de houderij hebben we ook te maken met het ‘verwerken’ van dieren, dat wil zeggen het slachtproces. Ook hier hebben veganisten en vegetariërs hun argumenten. De snelheden aan de slachtlijn zijn enorm, Oost-Europese handen verzorgen ons goedkope vlees. Beelden die hierover naar buiten komen, doen sommige mensen gruwelen, wat een impuls is/was zich af te keren van dierlijke producten.

Hoe kan de veehouderij zo ontaard zijn?

Dit proces heeft zich binnen 150 jaar voltrokken. De uitvinding van kunstmest-stikstof als nevenproduct van de productie van munitie was een belangrijke inzet om elke grondsoort productief te maken. Dit was nog maar kort na de 1e wereldoorlog. Daarvoor, rond 1860, ontdekte Justus von Liebig, dat planten mineralen opnamen, zoals fosfor (P) en kalium (K) naast de stikstof (N). Zandgronden werden vruchtbaar gemaakt door de inzet van kunstmeststoffen, en stap voor stap raakte het traditionele gemengde bedrijf uit de gratie. Economisch werd het steeds interessanter zich te specialiseren, te mechaniseren en te intensiveren. Tot je uiteindelijk een uiterst simpel bedrijf overhoudt, met nog slechts een onderdeel van het vroegere gemengde bedrijf. Verdere chemie (bestrijdingsmiddelen, geneesmiddelen, antibiotica) deed zijn intrede in de dagelijkse praktijk van de landbouw, die stap voor stap onnatuurlijker werd. Landbouwpolitiek, gestuurd door geld in plaats van ethiek zorgde ervoor, dat Sicco Mansholt zijn Europese landbouwhervorming (wijken of groeien) kon doorvoeren. Vooral ingegeven door ‘zo goedkoop als mogelijk voedsel’ te willen produceren. Iedereen had tenslotte ‘recht op vlees’, zoals het kennelijk ook een recht geworden is om grootschalig de wereld over te kunnen vliegen.

Natuurlijkheid in de landbouw

In de vraag in de jaren 1990, wat boeren en consumenten als biologische landbouw of biologisch voedsel definiëren, vonden onderzoekers (Verhoog et al., 2007), dat mensen/boeren eigenlijk op drie verschillende niveaus naar een bedrijf of naar voeding keken; drie elkaar aanvullende blikrichtingen (Tabel 1). In alle monden was de definitie van biologische landbouw, die ‘vrij moest zijn van kunstmest en bestrijdingsmiddelen’. Men definieerde dit als de ‘geen-chemie-landbouw’. Deze definitie is een negatieve definitie, aangezien men definieert, wat men vooral niet wil hebben. De beschrijving was een logische reactie op de schaduw die de landbouw wierp op het verloren gaan van soorten, de overbemesting, het gebruik van persistente middelen (lees: Round-up, maar ook DDT na WO-II). Men zag biologische landbouw als een methode, die slechts ‘natuurlijke middelen’ (lees: middelen afkomstig uit de natuur, niet uit het laboratorium) zou gebruiken.

Boeren die al langer omgeschakeld waren, merkten, dat het afwijzen van chemie alleen, niet voldoende was om een bedrijf te runnen. Men merkte, dat je in de biologische akkerbouw geen 1 op 3 vruchtwisseling kon hebben (graan, suikerbieten, koolzaad), omdat je dan in de onkruidproblemen rolde of je de bodemziekte niet kon beteugelen. Het verruimen van de vruchtwisseling naar 1 op 6 of 7 werd als een ‘systeem-oplossing’ gezien en derhalve werd op dit niveau natuurlijkheid gezien als de vraag naar een afgewogen, gezond systeem, waarin mestproductie en de vraag naar mest afgestemd waren, maar ook het aantal dieren beperkt werd door het land dat je had, en haar eigenlijke bodemvruchtbaarheid. Van landschap tot landschap een ander soort van afstemming en verhouding. Natuurlijkheid op dit 2e niveau was derhalve de ‘systeem-vraag’, mooier is nog het ‘bedrijf als een levend organisme’.

Een klein deel van de mensen beschreef nog een 3e niveau in hun definitie van natuurlijkheid, namelijk die van ‘de aard der dingen’. Het lijkt een wat zachte filosofische discussie, wanneer je vraagt naar de aard van een koe of een kip. Echter uit deze blik kwam naar voren, dat een dier ‘recht had om te grazen’, gezien zijn aard, maar ook, dat wij als mens niet het recht hebben een dier te verminken, door snavels (kip), staarten (varken) of horens (koe) te verwijderen, omdat wij dan meer dieren in een stal kunnen houden. Ook werd vanuit deze optiek de vraag opgeworpen of het wel wenselijk was, via genetica of zelfs genetische manipulatie, de dieren volledig aan te passen aan onze economische wensen (lees: de hoogste productie en de snelste groei). Dit 3e niveau werd geformuleerd als de ‘integriteits-landbouw’. Koos van Zomeren heeft in zijn boek ‘Wat wil de koe?’ tal van mooie voorbeelden, hoe mensen met koeien om kunnen gaan. Je wordt aangezet in dat boek om vanuit de koe te denken in plaats vanuit je eigen nuts- en nuttigheidsdenken.

Tabel 1. Drie gezichtspunten op biologische landbouw, die tesamen onderdeel zijn van een ‘natuurlijke’ landbouw en voeding

GezichtspuntFocusBetekenis
1geen-chemieafwijzen mens-gemaakte chemie
2systeembedrijf als organisme / systeem
3integriteitrespect voor de aard der dingen

De aard der dingen

Eigenlijk is de vraag naar de aard der dingen de meest wezenlijke vraag om je vandaag de dag mee bezig te houden. Het gaat om de vraag van de zingeving, je rechten als mens ten opzichte van de natuur, de rechten van de natuur zelf. Je kunt dit ook stellen over de opkomst van het veganisme. Zijn generaties mensen die 1000-en jarenlang als landbouwers in Europa hebben geleefd, veganist? Hoe zijn wij geworden die we zijn? Dus, wat maakt onze cultuur wezenlijk?

Na het jager-verzamelaar stadium zijn onze voorouders zich gaan settelen. De Kain en Abel uit de Bijbel laten zien, dat wij zowel de landbouwer als de veehouder in ons hebben, vanaf het moment dat wij op een plek zijn gaan wonen, dorpen zijn gaan stichten, zijn wij niet alleen planten gaan eten en telen, maar ook dieren gaan temmen. De akkerbouwer en de veehouder worden in het gemengde bedrijf aan elkaar verbonden. Het temmen, fokken en selecteren van dieren startte reeds 12.000 jaar geleden. Wilde dieren werden landbouwhuisdieren. Als bakermat van onze cultuur wordt dikwijls op de vruchtbare Halvemaan van het stromingsgebied van de Eufraat en de Tigris gewezen. Generatie na generatie rukte de mens op en trok langzaam Europa in.

Menswording

Interessanter wijze hebben mensen zich overal ter wereld aangepast aan de lokale omstandigheden. In het intrigerende boek van Weston A. Price (Nutrition and physical degeneration) beschrijft hij de eetgewoontes van natuurvolkeren uit zeer verschillende delen van de wereld. Overal hebben mensen een lokale eetcultuur ontwikkeld. Eén van de dingen die sterk in het oog springt, is dat er geen vegetariërs, laat staan veganisten gevonden werden onder deze laatste restanten van een oorspronkelijk eet- en voedselcultuur. Price beschrijft, dat vanwege hun gezondheid, vanwege het voortbrengen van gezonde kinderen, vanwege hun gebit, ieder volk op zoek was naar dierlijke producten, in de vorm van vis, viseieren, dierlijke organen, vlees, soep van de botten, kaas en eieren. Men had er echter vaak niet veel van, en derhalve was het dierlijke product slechts een deel van het menu. De rest bestond uit granen, graanproducten. Men at zelf bereid, lokaal voedsel.

Je zou op grond van deze informatie kunnen zeggen, dat het niet in de natuurlijke aard van het mens-zijn zit om veganist te zijn. Ons korte verteringskanaal is eerder een aanwijzing, dat wij omnivoor zijn. Het zit in onze aard, ons moderne mens-zijn, om het dier te gebruiken en te cultiveren. Daarbij hoort ook, dat je het dier doodt en opeet. Het dier heeft recht op een goede verzorging, een houderij die past bij haar aard. Hierin steekt het karakter van ons verbond met de dieren.

In een gesprek met een veehouder wees hij mij erop, dat je een dier niet kunt vermoorden. Een mens kun je wel vermoorden, een dier niet. Een dier kun je wel doden. In de biologisch-dynamische landbouw heeft de vorig jaar overleden Andreas Wijgmans een slachtspreuk ontwikkeld. In de begintijd van de Groene Weg-slagerij werd voor elk dier, dat gedood werd een korte spreuk gezegd. In de spreuk werd het respect voor het dier uitgedrukt evenals de dankbaarheid van ons als mens aan het geofferde dier.

Slachtspreuk (gemaakt door A. Wijgmans)

Je was in de vorm,

ga nu in het wezen,

tot roeping voor jou,

tot voedsel voor ons,

heb dank voor dit voorschot.

Mens worden aan de landbouw

Hoe kun je verhouden tot een ontaarde landbouw? Emotioneel is het volkomen begrijpelijk, dat (jonge) mensen zich afkeren van de dierhouderij. Toch blijft het de vraag of veganisme niet het verkeerde antwoord is op de vraag? Wordt je blik op het dier anders, wanneer je weet, dat je een dier eet, wat een ‘goed leven’ heeft gehad, wat met respect behandeld is, alsof het je eigen kind was? In de biologische landbouw zie je tal van initiatieven om de ontaarding tegen te gaan. Projecten als ‘kalveren bij de koe’ of ‘broeder haan’, ‘nieuwe stieren heeft het land nodig’, maar ook het fokken van koeien met hoorns komen voort uit de intentie om het landbouwbedrijf in te richten, de dieren te houden, ons voedsel te produceren vanuit het respect voor de dingen, vanuit de aard der dingen.

Slowfood als beweging heeft wel eens gesteld, dat als je een zeldzaam huisdierras wilt behouden, je het ook vooral moet opeten. Niet alleen vanuit culinair oogpunt, maar wellicht belangrijker vanuit cultureel oogpunt ons meer te verdiepen, hoe wij mens zijn geworden aan de landbouw (slogan Warmonderhof). De vraag is echter ook, hoe we de landbouw kunnen vermenselijken door ons bezig te houden met de vraag naar de aard der dingen, het respect voor het wezenlijke der dingen.

Kaas en zuivel zijn onderdeel van onze menswording in Europa. Het blanke, Kaukasische ras heeft aantoonbare mutaties doorgemaakt als aanpassing van het leven met landbouwhuisdieren, met het verteren van melksuiker, ook nadat we geen moedermelk meer kregen. Wij zijn mens geworden aan het houden, temmen en fokken van koeien, schapen en geiten. Het geeft je echter een grote verantwoordelijkheid om dit met respect voor het dier, haar specifieke aard te doen. Derhalve lijkt er ook een antwoord te liggen in een houderij, die veel duurder is, een landbouw waar kwaliteitsproducten worden geleverd en een consumptiepatroon, waarin je niet dagelijks veel en goedkoop vlees naar binnen werkt. Het is namelijk de vraag, of je daar wel recht toe hebt.

Dit artikel is gebaseerd op: Verhoog, H., Van Bueren, E. L., Matze, M., & Baars, T. (2007). The value of ‘naturalness’ in organic agriculture. NJAS-Wageningen Journal of Life Sciences, 54(4), 333-345.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.